Cuba: 17e eeuw
Chango: was de God van de Viriliteit.
Santeria: is een mengeling van riten (verborgen in de riten hebben liederen en dansen overleefd). Voor de Katholieken waren Afrikaanse rituelen heidens.
Afrikanen hadden hun muziek en riten daarom diep verborgen in ingewikkelde katholieke rituelen. Muziek was een dialoog. Dansen op liederen was verboden en werd in het geheim in stand gehouden. Later ontstond integratie in de nieuwe wereld en kwamen verschillende instrumenten onder de Spaanse overheersing bij elkaar. Afrikanen, Creolen, Europeanen en Mestiezen stonden aan de wieg van de hedendaagse Cubaanse muziek.
Cuba: 18e eeuw
Cubanen gingen zich oude Spaanse liedvormen eigen maken: daarop danste men de Zapateo een dans met sprongetjes en hakgetrappel, deze muziek heette de Guajira. Deze boerenzang was rechtstreeks bepaald door de Spaanse voorgeschiedenis. De Danzon was geboren; typische Cubaanse muziek in harmonie met figuren en passen die de dansers uitvoerden. Tot de jaren 20 de belangrijkste dans in Cuba. In Noord-Amerikaanse en Europese danssalons was de Danzon aanvaard vanwege zijn zachte ritme. In 1762 brachten de Engelsen de contradans (zijn antecedent was de country en de Normandische volksdans). Bij elke dans (danza), gingen muzikanten thema's rekken, door ze te herhalen telkens in andere varianten. Dansers gaven fooien aan het orkest, om dit meer dan eens te doen. Vanaf toen werden Afrikanen meer en meer aanvaard vanwege hun speciale nuances. De Charangas Francescas ontstonden: veel gevraagd in burgerlijke huizen en op elegante salons (piano, fluit, violen, contrabas, twee trommels, percussie) en ook de Conjunto tipico (klarinet, cornet a pistons, trombone, twee violen, twee paila's, guito).
19e eeuw: Bailes de Cuna
Danssalons groeiden, jongeren mengden zich met mulatten. Voor dansscholen moest men zich lang van tevoren inschrijven, er was grote vraag naar muziekgroepen en Europese instrumenten deden toen echt hun intrede (klarinet, fluit, viool en trombone). In de danssalons speelde en danste men de danzon. In de buitenwijken speelden de arbeiders en werklozen de rumba. Conga's werden begeleid door veel percussie. Toen later de plattelandsbevolking naar de steden trok vanwege crisis in de suikerindustrie, mocht de guajira wel worden gepromoot maar de trom mocht niet openbaar bespeeld worden. In het Oosten van Cuba waren er opstanden tegen Spanje. Boeren maakten muziek op oliekruikjes met een gat (buna). De eerste bandjes heetten Bungas. Ze speelden bungatres, maracas, clave, bongo, botjela en marmimbule (Afrikaanse handpiano). Deze bandjes waren een evenwicht tussen Afrikaanse en Spaanse elementen. Zo ontstond de basiskern van de Son, die de ritmische patronen aanbracht van wat vandaag Salsa is. In de Son vertelt de solist zijn verhaal, in de Montuno wordt het refrein bevestigd (verteller - koor) De son werd héél populair, werd vermengd en verdrong andere muzieksoorten. Zo had men de guajira-son, de guaracha-son de bolero son.
De elegante salons weerden de son vanwege zijn marginale oorsprong (er werden zelfs mensen opgepakt vanwege het dansen van de son.) Niettemin ontstonden er héél veel bands en onder het kapitalisme in Cuba verspreidden Noord-Amerikaanse maatschappijen de muziek over de hele wereld en er kwamen radioprogramma's. Het boerenlied: de guajira en de son kwamen over de omroepen.
De bekendste Guajira son was het nummer Guantanamera: verzen werden bezongen, 18 jaar lang werd op dit lied over de radio het nieuws gerijmd opgelezen. Na de 2e wereldoorlog werden voor de vele hotels meer nieuwe artiesten aangetrokken. Later arriveerden Noord-Amerikaanse jazzbands, en deze werden gecubaniseerd en bands gingen hun orkestratie uitbreiden. In de jaren 40 ontstaat hieruit de mambo, en later uit een mix van danzon en montuno ontstaat geïnspireerd op voetgeluid van de dansers de chachacha. Pas in 1953 brak de chachacha koorts uit. Toen revolutionairen Havana binnentrokken, zijn de meeste muzikanten vertrokken naar Mexico.
New York: 1935-1950
Heel veel Puertoricanen, en later ook Cubanen en Antillianen trokken naar de voorsteden van New York. Hun subcultuur werd de NewYorikanen genoemd. Hun muziek was geïnspireerd door de Cubaanse muziek en invloeden uit de jazz. Rond de jaren 50 waren er veel Latin jazz bands: Afro Cubaanse bands. (Ook in deze muziek waren er heel wat verschuivingen en ontwikkelingen). Big bands vierden hoogtij tot in 1962. Door de komst van de Beatles, moesten big bands terug naar kleine bezettingen (charanga: fluit-viool). Dit was een poging om de muziek in leven te houden, in kleine bars in de barrio. De echte groten speelden toen alleen nog Latin jazz. Met Fania is de SALSA ontstaan en de Salsa boom brak los 1971. De Fania All Stars in de Cheetah Salon in de Bronx: een groep muzikanten wilden commercieel muziek maken. Ze speelden moderne ritmische patronen van de Cubaanse son. Er werd een film over gemaakt en men ging in het begin winkel na winkel af om de platen te slijten. Later kwam er een eigen platenmaatschappij.
De muziek: bepalend voor de dansstijl...
De historie van de muziek is bepalend voor de ontwikkelingen van de diverse Salsa dansstijlen die hieruit ontstaan zijn. Door de verschillende origines die Nederland bevolken is het dan ook vanzelfsprekend, dat er door diverse dansleraren in verschillende stijlen les wordt gegeven. De Cubaanse stijl, of de New York mambo stijl, of de Puertoricaanse stijl ... Het is uitermate boeiend en leuk om de muziek te ontdekken in al zijn ontwikkelingen en uiteraard ook de diverse dansstijlen te leren onderscheiden, wat niet vanzelfsprekend inhoudt dat elke danser ze uiteindelijk allemaal kan beheersen (daar gaan nogal wat jaren overheen). Om dat te kunnen moet de danser terug naar de roots van de muziek en de dans, wil zijn beleving een beetje kloppen. Dansers die bij de eerste noot de meest ingewikkelde mambofiguren neerzetten op bijvoorbeeld een Cubaans timbanummer, of de geleerde patronen proberen weg te proppen binnen de supersnelle klanken van een rumba forceren kunstmatig figuren in een melodie die daarvoor niet gepast is.